Skip to main content

Auteur: NVRR secretariaat

Het secretariaat van de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers & Rekenkamercommissies.

Standaardopzet Informatiedocument

NVRR

Standaardopzet Informatiedocument

Aanleiding

Uit diverse klantonderzoeken is gebleken dat er bij de leden behoefte bestaat aan een betere ontsluiting en verrijking van inhoudelijke informatie, bijvoorbeeld over rekenkameronderzoek. Informatie die direct aansluit op de dagelijkse praktijk en toegevoegde waarde biedt voor het doen van rekenkameronderzoek.

Een Informatiedocument is een (digitaal) verrijkte publicatie waarmee de NVRR de leden achtergrondinformatie aan biedt over een nieuwe ontwikkeling. Dit kan nieuwe wetgeving zijn of nieuwe onderzoeksmethodes (m.b.v. big data bijv.). Een andere soort digitale publicatie is een Inspiratiedocument. Dat is een digitale publicatie die een handreiking biedt voor en praktijkvoorbeelden van rekenkameronderzoek gedaan over een nieuw, actueel (geworden) of veel gezocht onderwerp (zie voor meer informatie hierover het separate document ‘Opzet Inspiratiedocument’).

Een informatiedocument bestaat uit een bundeling van relevante informatie. Het biedt toegevoegde waarde door middel van analyse en ontsluiting van bestaande informatie. De informatie is zodanig ontsloten dat het makkelijk vindbaar en toegankelijk is voor leden.

Een informatiedocument is opgezet volgens een standaardopmaak, zodat volgende documenten efficiënt kunnen worden ontwikkeld. De (vertrouwde) standaardopmaak zorgt er bovendien voor dat het makkelijk doorzoekbaar en te doorgronden is.

Een informatiedocument voldoet, voor zover van toepassing aan de eisen van de NVRR.  Enkele belangrijke aspecten hiervan zijn dat de NVRR verwacht dat:

  • Een auteur enige achtergrondinformatie verstrekt over zichzelf (vanuit welke achtergrond en hoedanigheid is het document geschreven?)
  • Het taalgebruik afgestemd is op alle lezers, dat wil zeggen dat het document geschreven is op taalniveau B1 van het Europees Referentiekader van de Raad van Europa. Als het onderwerp complex is, kan hiervan worden afgeweken.
  • Dat essentiële begrippen uitgelegd worden en dat jargon verklaard wordt;
  • Het aantal gebruikte links beperkt is en dat ze gecheckt zijn op bruikbaarheid en:
  • Dat het Informatiedocument beschikt over correcte bronvermelding.

Kenmerken

De kenmerken van een informatiedocument zijn:

  • Is een levend document dat onder redactie van de NVRR Redactieraad geactualiseerd wordt
  • Heeft een overzichtelijke, digitale opmaak
  • Heeft een standaardhoofdstukindeling, waardoor het voor leden snel duidelijk is welke informatie beschikbaar is
  • De hoofdstukindeling is altijd zichtbaar, zodat duidelijk is waar men zich in het document bevindt en wat er verder behandeld wordt
  • is snel doorzoekbaar dankzij de doorklikbare hoofdstuktitels (In het huidige CMS is deze functie helaas niet volledig beschikbaar).
  • Gemakkelijk te actualiseren (per hoofdstuk en digitaal, wat redactie en publicatie vergemakkelijkt)
  • Bevat een beveiligd veld voor commentaar (alleen voor leden toegankelijk)

Standaardopmaak van een  informatiedocument

Een informatiedocument is opgemaakt in de NVRR-huisstijl. Het NVRR-secretariaat levert de sjabloon aan de opdrachtnemer, de auteur van het document.

De NVRR kiest ervoor om informatie en inspiratiedocumenten op te laten maken volgens een standaard hoofdstukindeling. De beschikbaarheid van informatie maakt het verschil. Alleen die hoofdstukken die informatie bevatten, staan open, die zijn zichtbaar voor de leden. De schrijver van het informatiedocument heeft hierin de regie.

De volgende hoofdstukken komen altijd voor in een informatiedocument:

  • Wat gaat er veranderen?
  • Welke doelen worden nagestreefd? (De ‘waarom’-vraag)
  • Welke doelgroepen ondervinden de gevolgen? (De ‘wie’-vraag; hier beschrijving van rol rekenkamer en gemeenteraad, indien van toepassing)
  • Welke keuzes zijn aan de orde, beleidsmatig en organisatorisch? (De ‘hoe’- vraag)
  • Wat zijn de financiële effecten? (Eventuele bezuinigingen; te realiseren besparingen)

Opdrachtgever Informatiedocument

De NVRR Redactie is verantwoordelijk voor de inhoud en vormgeving van de informatie, die op de openbare Wiki pagina op de NVRR-website gepubliceerd wordt. Vanuit die verantwoordelijkheid fungeert de Redactie als opdrachtgever van Informatiedocumenten. Zij ziet toe op de kwaliteit, actualiteit en relevantie van de gepresenteerde informatie. Bovendien bewaakt zij de huisstijl en ziet toe op de bewaking van auteursrechten.

Beoordelingsprocedure Informatiedocument

De redactie beoordeelt de kwaliteit van een Informatiedocument volgens een vaste procedure. De eindredacteur beoordeelt het document als eerste, onder meer aan de hand van de hierboven aangehaalde Handleiding schrijven voor Wiki, en doet op basis hiervan een preadvies over publicatie. Daarna stuurt de eindredacteur het document naar de rest van de redactie. De redactie houdt zich een reactietermijn van twee weken voor.

Gebruik van een informatiedocument

Het staat NVRR leden vrij om delen van een Informatiedocument te (her)gebruiken. Bij dit gebruik kan de NVRR niet garant staan voor het behoud van de samenhang in het informatiedocument. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gebruiker oftewel het individuele lid.

Congres Vormgeving van experimenten voor beter beleid

De aandacht voor experimenten in de Nederlandse beleidswereld neemt toe. In het regeerakkoord van het nieuwe kabinet is de ambitie uitgesproken om binnen een breed scala aan beleidsterreinen ruimte te scheppen voor experimenten. Maar hoe kunnen experimenten bijdragen aan aantoonbaar effectiever beleid? En hoe wordt het rendement hiervan vastgesteld op het gebied van bewijsvoering, beleidskwaliteit en kosten/baten? Deze vragen staan centraal op het congres ‘Vormgeving van experimenten voor beter beleid’ dat wordt georganiseerd door de faculteit Governance and Global Affairs van de Universiteit Leiden en ScienceWorks op dinsdag 19 juni 2018. Het congres zal worden voorgezeten door Peter van der Knaap, voorzitter Vide en Directeur-bestuurder SWOV.

Het congres zal worden geopend door Erik Gerritsen, secretaris-generaal van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hij is een warm pleitbezorger van evidence informed beleid en schreef in 2011 een proefschrift over de manier waarop lokale overheden met behulp van experimenten en slim beleid ongetemde problemen kunnen aanpakken.

Jonathan Breckon leidt de Alliance for Useful Evidence en staat internationaal bekend als expert op het gebied van experimenteel bestuur. Daarnaast is hij nauw betrokken geweest bij het oprichten van het Britse What Works Network. Hij zal inzicht geven in de manier waarop experimenten geïmplementeerd worden binnen de Britse beleidspraktijk.

Tijdens de plenaire afsluiting zal Maarten Camps, secretaris-generaal van het Ministerie voor Economische Zaken en Klimaat, een bijdrage leveren. Hij heeft meermaals het belang van experimenten in een beleidscontext bepleit, bijvoorbeeld in zijn nieuwjaarsartikel uit 2017 ‘Durf te leren’ in ESB.

Verder zullen onder andere Linda Voortman, Tweede Kamerlid namens GroenLinks, Hans Mommaas, directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, Eva van den Broek, gedragseconoom bij Wageningen Economic Research, Bernard Steunenberg, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden, Odette van de Riet, coördinator van het Behavioural Insights Team van IenW, Paul van Meenen, Tweede Kamerlid namens D66, en Thomas Dirkmaat, coördinator van het Behavioural Insights Team bij EZK, een bijdrage leveren aan het congres.

Kijk voor meer informatie en het congresprogramma op de website >>

Bijeenkomst Denktank Omgevingswet

Op dinsdag 10 april a.s. vindt van 10.00 tot 12.15 uur de tweede bijeenkomst Denktank Omgevingswet plaats bij Vergadercentrum Vredenburg in Utrecht.

De agenda van de bijeenkomst ziet er als volgt uit:

  1. Stand van zaken omgevingswet
  2. Start opstellen informatiedocument
  3. Bepalen van thema’s die in het op te stellen informatiedocument opgenomen worden, als vervolg op 1e bijeenkomst
  4. Bijzondere aandachtspunten voor de kader stellende rol van de raad
  5. Planning en vervolg


Aanmelden kan via info@nvrr.nl.

Graag tot ziens op 10 april!

Jeugdwet: aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

Aansturen en verantwoorden, rol van raad en rekenkamer

In de praktijk blijken gemeenten veel moeite te hebben om te komen tot duidelijke doelen op het gebied van de jeugdhulp en een uitwerking daarvan naar indicatoren en monitoring. Omdat de sturingsinformatie nog in ontwikkeling is, is het lastig goed inzicht te krijgen in de (voorlopige) resultaten van de decentralisatie.

De Gemeentelijke Rekenkamer Nijmegen (GRN) heeft april 2017 onderzoek gepublieerd naar ‘Sturen op zorg’, gericht op zowel de Wmo als de Jeugdhulp. Centraal stond de informatievoorziening aan de gemeenteraad. Het onderzoek richt zich op de volgende vragen:

  • Welke doelen heeft de gemeenteraad geformuleerd op het gebied van (de nieuwe Wmo en) Jeugdhulp?
  • Hoe meet de gemeente of deze doelen worden gerealiseerd?
  • In hoeverre is al informatie voor de raad beschikbaar of op welke termijn kom deze beschikbaar?
  • Hoe is de raad omgegaan met de verantwoordingsinformatie die hij tot nu toe heeft ontvangen?

Een inventarisatie en analyse door de GRN van alle relevante gemeentelijke programma’s en uitwerkingsplannen heeft mede de basis gelegd voor een door het College van B&W van Nijmegen daarna opgestelde compacte lijst met acht kerndoelen, waaronder:

  • Zorg en ondersteuning bieden aan die personen die het nodig hebben.
  • Iedereen benut de eigen mogelijkheden en neemt eigen verantwoordelijkheid waarbij we streven naar maximale zelfregie en samenredzaamheid.
  • Optimale participatie in een inclusieve samenleving.
  • Een verschuiving in de keten van zwaar naar licht: preventie voor curatie.
  • Betaalbare zorg en ondersteuning.

In een gesprek van GRN met een vertegenwoordiging uit de raad blijkt dat de raadsleden niet bekend zijn met de kerndoelen en met de set niet uit de voeten kunnen omdat ze te algemeen zijn en te weinig sturend. GRN kiest er daarna voor zelf de acht kerndoelen uit te werken. Er is vanwege de weinig scherpe doelformuleringen voor gekozen geen SMART-indicatoren te selecteren, maar om de acht doelen uit te werken naar meer specifieke beleidsvragen. Deze uitwerking is ook voor andere rekenkamer(commissie)s interessant.

1. Iedereen benut de eigen mogelijkheden en neemt eigen verantwoordelijkheid, waarbij we streven naar maximale zelfregie en samenredzaamheid;

  • Welk aandeel van bewoners dat zorg of ondersteuning nodig heeft, realiseert deze door inzet van buren, vrienden of familie?
  • Welk type zorg kan volgens bewoners het beste in de eigen omgeving worden aange-boden?
  • In hoeverre zijn bewoners in staat tot maximale zelfregie en samenredzaamheid?

2. Betaalbare zorg en ondersteuning

  • In hoeverre is de zorg vanuit de optiek van bewoners betaalbaar?
  • In hoeverre is de zorg vanuit de optiek van de gemeente betaalbaar?
  • Hoe ontwikkelen de kosten van de totale keten (per ondersteund huishouden) zich?

Deze nadere verfijning van de acht hoofddoelen van de gemeente blijken niet goed te rela-teren aan de beschikbare sturingsinformatie en binnen de gemeente gehanteerde indica-toren. Het probleem hierbij is divers. Behalve dat de kerndoelen te algemeen geformuleerd zijn, dekken de beschikbare indicatoren lang niet alle door de GRN geformuleerde nadere beleidsvragen. Voor diverse indicatoren geldt dat ze niet voldoende specifiek zijn voor het beantwoorden van de beleidsvragen. Tot slot zijn er indicatoren waarvan GRN zich afvraagt hoe zij inzicht zouden kunnen bieden in de mate van realisatie van één van de geformu-leerde kerndoelen. Op basis van deze analyse formuleert GRN de volgende aanbevelingen:

  • Stel een set van kerndoelen vast.
  • Stel per kerndoel een aantal beleidsvragen ter nadere concretisering.
  • Bepaal welke indicatoren antwoord geven op deze beleidsvragen.
  • Wijdt werkbijeenkomsten van college en raad aan het uitwerken van 1 t/m 3.
  • Maak heldere afspraken over de doorontwikkeling van de gewenste monitoring.
  • Organiseer een planmatige en systematische behandeling van (de Wmo en) Jeugdhulp

Doorklik: Gemeentelijke Rekenkamer Nijmegen – sturen op zorg

In de 3e Bestuursrapportage 2016 ‘Nieuw jeugdstelsel Amsterdam’ van april 2017, wordt voor de volgende thema’s inzichtelijk op een rij gezet hoe belangrijke doelvariabelen zich hebben ontwikkeld in 2016, met name in het licht van het voorgaande jaar 2015:

  • Maatschappelijke resultaten, onder meer:

– aantal jeugdigen met psychosociale problemen (dit aantal lijkt te dalen)

– aantal gezinnen met machtiging uithuisplaatsing van de kinderrechter (daalt)

  • Zicht op uitvoering

– hoog bereik jeugdgezondheidszorg onder 0, 3 en 5 jarigen

– toenemend bereik opvoed- en opgroeiondersteuning < 12 jaar

– aantal verwijzingen naar specialistische jeugdhulp neemt toe…

– … maar minder dan toename van ondersteuning jeugdigen door Ouder- en Kindteams

– aantal jeugdigen met pgb Jeugd beperkt toegenomen, kosten pgb’s Jeugd gedaald

  • Cliëntperspectief

– stijging van aantal klachten

– gelijkblijvend aantal bezwaarschriften

Doorklik: Gemeente Amsterdam – 3e bestuursrapportage nieuw jeugdstelsel

Wat willen we bereiken?

De Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet bevat een probleemanalyse, die aan de basis ligt van de invoering van de Jeugdwet. Aangegeven is dat in het tot 2015 gehanteerde jeugdstelsel

  • de financiële prikkels het gebruik van dure gespecialiseerde zorg stimuleren,
  • de samenwerking rond kinderen en gezinnen tekortschiet,
  • dat afwijkend gedrag onnodig wordt gemedicaliseerd,
  • en dat als gevolg daarvan een sterk kosten opdrijvend effect aanwezig is

Bovendien is het jeugdzorgstelsel te ingewikkeld geworden, wat ook ten koste gaat van de effectiviteit en doelmatigheid van de zorg. De ambities van de stelselwijziging zijn direct te herleiden op deze probleemanalyse. Om het jeugdzorgstelsel eenvoudiger, effectiever en doelmatiger te maken, is bij de decentralisatie per 1 januari 2015 ingezet op preventie en stimuleren van de eigen kracht en op vraagreductie waar het ‘onnodig’ beroep op zorg betreft. Daarnaast wordt ingezet op integrale hulp aan gezinnen door middel van het concept ‘één gezin, één plan, één regisseur’. Ook de kracht van professionals moet beter worden benut, door de professionals waar mogelijk meer ruimte te bieden

De doelen van de Jeugdwet zijn door de Rekenkamer Metropool Amsterdam, Rekenkamer Rotterdam, Rekenkamer Utrecht en Rekenkamer Den Haag compact beschreven:

1. Vermindering vraag naar (zware) zorg, door:

a. betere preventieve zorg.

b. stimuleren en beter gebruiken van ‘eigen kracht’.

c. demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren.

2. Vermindering uitvoeringskosten door:

a. meer integrale aanpak van jeugd- en gezinsproblemen.

b. verbetering van samenwerking van betrokken organisaties.

c. meer ruimte voor professionals.

De Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet onderstreept dat het wetsvoorstel als doel heeft het jeugdstelsel te vereenvoudigen en effectiever en efficiënter te maken. Een evaluatie van de Jeugdwet in casu de decentralisatie op het terrein van Jeugdhulp tussenbalans wordt in 2017 uitgevoerd door het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). In de eerste helft van 2016 heeft NJi een voorlopige tussenbalans opgemaakt. Positief is dat “de basis van de jeugdhulp staat, het stelsel draait door”. Er lijken geen grote gaten te vallen in de zorg en cliënten lijken meestal positief. NJi formuleert vijf zorgpunten:

  • In de eerste plaats is de vraag of de transformatie voldoende op gang komt en wat de verhouding moet zijn tussen lokaal en regionaal om dat goed van de grond te krijgen.
  • De kwaliteit van voorzieningen is onduidelijk, vooral die van de toegang en Veilig Thuis.
  • Er lijkt te weinig gedeelde visie te zijn op hoe je in de sector op kwaliteit kunt inkopen en sturen en hoe de publieke verantwoording moet plaatsvinden. Er is veel wantrouwen; de administratieve lasten lijken enorm te groeien.
  • Een aantal partners voor de gemeenten liggen buiten de directe sturing van de gemeente, terwijl ze wel heel belangrijk zijn voor het welslagen van de transformatie.
  • De hele transformatie staat onder enorme druk door forse bezuinigingen.

Welke doelgroepen zijn betrokken?

De decentralisatie van de jeugdzorg raakt primair jeugdigen en hun ouders of verzorgers. Er zijn in Nederland circa 4,5 miljoen jeugdigen onder de 18 jaar (www.jeugdmonitor.cbs). Per jaar worden momenteel circa 180.000 kinderen geboren. Onderzoek toont aan dat circa 15 procent van de jongeren op enig moment in de jeugd kampt met serieuze problemen. Dit kan leiden tot een beroep op ondersteuning, hulp of zorg. Bij circa 5 procent zijn de problemen zo serieus dat er een groot risico is op maatschappelijke uitval. Het gaat dan om gedragsproblemen, psychische stoornissen, verstandelijke beperkingen, een instabiele thuissituatie, mishandeling, schulden of criminaliteit in de directe omgeving.

Het Centraal bureau voor de statistiek (CBS) verzorgt periodieke beleidsinformatie over voor gemeenten relevante ontwikkelingen op het terrein van de jeugdhulp (CBS, Jeugdhulp 2016, 2017). Het aantal jongeren met jeugdhulp is over heel 2016 geraamd op circa 388.000, waarvan de meesten alleen Zorg in Natura ontvangen:

Het leeuwendeel van de jongeren met jeugdhulp ontvangt alleen jeugdhulp (circa 343.000 jongeren). Daarnaast zijn er 8.700 jongeren die alleen onder jeugdbescherming vallen en nog eens ruim 5.400 jongeren waarvoor jeugdreclassering van kracht was. Met name jeugdbescherming gaat vaak gepaard met jeugdhulp. In totaal 29.300 jongeren ontvingen in 2016 jeugdhulp en stonden ingeschreven voor jeugdbescherming:

Samenloop jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering, cliënten heel 2016

Regeling op terrein Jeugdwet

Aantal jongeren

  • Alleen jeugdhulp

342.975

  • Alleen jeugdbescherming

8.715

  • Alleen jeugdreclassering

5.400

  • Jeugdhulp en jeugdbescherming

29.315

  • Jeugdhulp en jeugdreclassering

3.695

  • Jeugdbescherming en jeugdreclassering

250

  • Jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering

1.335

Totaal

391.685

Bij elkaar ontvingen over heel 2016 circa 377.000 jongeren jeugdhulp. Circa 14.500 jongeren ontvangen geen jeugdhulp maar vallen wel onder jeugdbescherming en/of jeugdreclassering. Daar staat tegenover dat van alle jongeren die jeugdhulp ontvangen, circa 48.500 jongeren tegelijkertijd ook ofwel onder jeugdbescherming ofwel onder jeugdreclassering ofwel onder beide regiems vallen. De overlap van jeugdhulp met jeugdbescherming en jeugdreclassering komt daarmee uit op circa 13 procent.

Relatief gezien werd de meeste jeugdhulp verleend in de vier grote steden, in Zuid- en Midden-Limburg, in Holland-Rijnland en in delen van het Noordoosten van Nederland. Van de kinderen jonger dan 18 jaar ontving in deze gemeenten 12,5 tot 13 procent jeugdhulp.

Welke keuzes moeten worden gemaakt?

De decentralisatie van de jeugdzorg stelt gemeenten voor belangrijke beleidsmatige en organisatorische keuzes. Gemeenten zijn verplicht een aantal zaken op te pakken. In de Jeugdwet is vastgelegd dat gemeenten in ieder geval de volgende taken hebben:

1. Gemeenten zijn verplicht een beleidsplan op te stellen voor preventie, jeugdhulp en uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Voor de kinder-bescherming en jeugdreclassering zijn gemeenten verplicht contracten af te sluiten met gecertificeerde instellingen.

2. Gemeenten zijn verplicht een voorziening te treffen op het gebied van jeugdhulp bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en een voorziening voor kortdurend verblijf. De Jeugdwet bevat uitgangspunten voor de uitwerking daarvan. De ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen, gezinnen en mede-opvoeders moet integraal en laagdrempelig vormgegeven worden. Bij een interventie wordt uitgegaan van de ‘eigen kracht’ en van het sociale netwerk van betrokkenen.

3. Een belangrijk uitgangspunt is dat in situaties van meervoudige problemen deze problemen zoveel mogelijk in onderlinge samenhang worden beschouwd. Stapeling van problemen komt veel voor, bijvoorbeeld op het vlak van opgroei- en opvoedproblemen, financiën, huisvesting, gezondheid en welzijn. De opgave is om integrale hulp te bieden volgens het principe van ‘één gezin, één plan, één regisseur’.

4. Een belangrijke taak van gemeenten is om samenwerking tussen professionals te bevorderen en te borgen. Het gaat onder meer om jeugdartsen, kinder- en jeugdpsychologen, orthopedagogen en om bijvoorbeeld leerkrachten, gezinscoaches, welzijnsmedewerkers. Een mogelijkheid is om deze professionals in te zetten in een Sociaal Wijk-team of ‘Jeugdteam’ dat zich richt op nulde en eerstelijnszorg. De te kiezen samenwer-kingsvorm moet zo zijn dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nog voldoende kunnen waarmaken, ondanks dat bij de samenwerking vaak veel partijen betrokken zijn.

5. Vanwege in te kopen diensten moeten gemeenten hun rol als opdrachtgever goed vorm geven. Dit vereist dat gemeenten goed weten welke diensten zij willen inkopen, in welke vorm en welke aantallen en dat zij hun opdrachtgeversrol adequaat invullen.

6. Gemeenten moeten beschikken over voldoende uitvoeringskracht om de nieuwe taken goed uit te kunnen voeren. Elke gemeente is daarvoor zowel bestuurlijk als financieel zelf verantwoordelijk. De Jeugdwet stelt wel dat (sub)regionale en soms bovenregionale samenwerking nodig is. Expliciet wordt dit nodig geacht bij specifieke taken als uitvoe-ring van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en bepaalde specialistische vormen van jeugdhulp en de gesloten jeugdhulp.

7. Een belangrijk uitgangspunt in de sturingsfilosofie van de nieuwe jeugdzorg is, dat wordt ingezet op preventie en eigen kracht van mensen als middel om te besparen op specialistische zorg. Voor een aantal vormen van jeugdhulp geldt dat vroegtijdige on-dersteuning kan voorkomen dat jeugdigen en hun ouders onnodig gebruik maken van specialistische of ingrijpende vormen van jeugdhulp. Gemeenten moeten erop toezien dat, ook bij samenwerking of gezamenlijke inkoop, de financieringssystematiek zo wordt ingericht dat ‘afschuiven’ naar specialistische zorg niet lonend is.

Op welke schaal en met wie gaan we samenwerken?

In de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet is door de wetgever aangegeven dat samenwerking tussen gemeenten niet verplicht is, maar wel is aangegeven dat het voor de hand ligt dat gemeenten regionaal of bovenlokaal zullen samenwerken. Voor enkele taken is specifiek aangegeven dat samenwerking van gemeenten gewenst is:

  • Artikel 2.4 van de Jeugdwet geeft aan dat gemeenten voor de uitvoering van deze leveringsplicht bovenlokaal samenwerken”, waarbij het dan gaat om Jeugdbescherming/Jeugdreclassering.
  • In artikel 2.5 is bepaald dat van “gemeenten ook wordt verwacht dat zij de krachten op dit vlak op bovenlokaal niveau bundelen…” met betrekking tot de inrichting van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK).

In de Jeugdwet is verder bepaald dat bovenlokale of regionale samenwerking een onderwerp is dat aan de orde dient te komen in de voor 2018 voorziene evaluatie. In het ‘Evaluatiekader Jeugdwet’ is bepaald dat de volgende aspecten in de voor 2018 voorziene eva-luatie van de Jeugdwet aan de orde komen:

  • Op welke aspecten van de Jeugdwet werken gemeenten (boven)regionaal samen?
  • Hoe waarderen gemeenten en zorgaanbieders de regionale samenwerking?

De gewenste bovenlokale of regionale samenwerking kan op uiteenlopende manieren tot stand komen. Gemeenten zijn vrij hierin hun eigen keuzes te maken. De ‘zwaarte’ van de samenwerking kan variëren van vooral afstemmen tot het gezamenlijk oprichten van een zelfstandige organisatie. De Rekenkamer Maastricht (oktober 2015) heeft de uiteenlopende opties als volgt in beeld gebracht:

Een veel gebruikte manier om samen te werken op het terrein van de Jeugdwet, is dezogenoemde centrumgemeenteregeling, op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Gemeenten in een bepaalde regio kunnen bevoegdheden mandateren aan organen en personen werkzaam onder de verantwoordelijkheid van één van de deelnemende gemeenten. Meestal is dit de centrumgemeente. Voorbeelden hiervan betreffen onder meer Flevoland, Friesland en Zuid-Limburg.

In Flevoland is de ‘Centrumregeling Sociaal Domein’ eind 2016 geëvalueerd (BMC Advies, november 2016). De centrumregeling heeft betrekking op samenwerking zowel op het terrein van de Jeugdwet als de Wmo. De evaluatie laat zien dat de gemeenten weliswaar de doelen voor de samenwerking onderschrijven, maar dat er nog veel ruimte is voor verbetering. Mede door het uitgangspunt “lokaal waar mogelijk, regionaal waar nodig”, is de samenwerking “minimaal ingevuld”. Een gevoel van gezamenlijk eigenaarschap en onderlinge verbondenheid wordt gemist. Verder is er nog veel onduidelijk over rollen, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, onder meer voor het opdrachtgeverschap richting de Aankoopcentrale. Bij de uitvoering van de verschillende taken wordt als knelpunt ervaren dat het automatiseringssysteem (Stipter) nog niet goed werkt, waardoor financiële en administratieve processen niet soepel lopen en de Aankoopcentrale “de basis nog niet op orde heeft”.

De centrumregeling wordt op het terrein van de Jeugdwet met name vaak toegepast om de noodzakelijke inkoop bij zorgaanbieders voldoende efficiënt en zorgvuldig te kunnen uitvoeren. De centrumgemeente voert de taken uit tegen vergoeding van de werkelijke uitvoeringskosten, naar rato te verdelen over de aangesloten gemeenten.

Een alternatief voor een centrumgemeenteregeling is het oprichten van een zelfstandige organisatie. Onder meer in de regio Zuid-Holland Zuid is hiervoor gekozen.

De zeventien gemeenten in Zuid-Holland Zuid hebben ervoor gekozen samen te werken in de Jeugdhulp en ten behoeve daarvan het grootste deel van het gemeentelijk budget over te hevelen naar de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid. Deze serviceorganisatie is ondergebracht in een bestaande Gemeenschappelijke Regeling, namelijk die van de Dienst Gezondheid & Jeugd. De serviceorganisatie richt zich vooral op het inkopen van zorg en de facturering. In Zuid-Holland Zuid hebben de gemeenten er verder voor gekozen een Stichting Jeugdteams op te richten, die als opdrachtnemer fungeert van de gezamenlijke serviceorganisatie. De Stichting Jeugdteams richt zich met name op de uitvoering van de toegang tot de jeugdhulp en de eerstelijns ambulante hulp. De Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid heeft de volgende taken:

  • Inkoopmanagement.
  • Contractmanagement.
  • Budgetbeheersing en risicomanagement.
  • Monitoring en informatievoorziening.
  • Accountmanagement en beleid.

De Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid is medio 2016 geëvalueerd (Seinstravandelaar B.V., juni 2016). De conclusies op hoofdlijnen luiden dat betrokkenen vanuit de gemeenten de organisatie als “proactief, betrokken, kwalitatief hoogwaardig en slagvaardig” ervaren. Verder wordt het als positief gezien dat de organisatie heeft bijgedragen aan het grip houden op de financiën. De inkoop en facturatie is professioneel georganiseerd. De organisatie is transparant en duidelijk voor zowel aangesloten gemeenten als te contracteren zorgaanbieders. Als verbeterpunten worden gezien:

  • Vormgeving van en regie op de transformatie.
  • Inzicht in kwaliteit en kwantiteit van de zorg.
  • Matchen van informatiebehoefte van bestuurders en raden versus de Serviceorganisatie zelf.
  • Rol en positie van de Stichting Jeugdteams is niet altijd helder.
  • Een kleinschalige organisatie blijft kwetsbaar.

Organisatie van toegang en doorverwijzing naar 1e en 2e lijns-zorg

Een belangrijk doel van de decentralisatie in de vorm van de Jeugdwet, is regie op de toegang tot de jeugdhulp, op het optimaal benutten van ‘eigen kracht’ en op het optimaal inzetten van respectievelijk algemeen toegankelijke voorzieningen (1e lijn) en specialistische zorg waarbij maatwerk gevraagd is (2e lijn). De Jeugdwet is gebaseerd op de aanname dat gemeenten dit beter kunnen organiseren. De opgave is dat jongeren de zorg krijgen die nodig is. Niet meer, maar ook niet minder dan nodig.

De Rekenkamer Amersfoort heeft laten onderzoeken (Regioplan Beleidsonderzoek, augustus 2016) wat de doelen waren bij de decentralisaties in het sociaal domein, wat nu als sterke en minder sterke punten worden ervaren en welke kansen en risico’s er zijn.

Het blijkt dat bij aanvang van de decentralisatie van de jeugdzorg duidelijke ambities waren geformuleerd (Regionaal Transitie Arrangement Jeugdzorg Eemland, oktober 2013), waarbij onder meer werd ingezet op:

• Minder instroom (20 procent) bij de specialistische GGZ door versterking van de Basis GGZ.

• Ten aanzien van de voorheen provinciale jeugdzorg afbouw van de specialistische zorg, door handhaving van 80 procent van de residentiële zorg en ombouw voor de overige 20 procent naar ambulante zorg.

In het hier mede op gebaseerde ‘Uitvoeringsprogramma Jeugd 2016-2019’ van de gemeente Amersfoort, ontbreken SMART geformuleerde doelstellingen op dit vlak. In de uitgevoerde evaluatie van de Rekenkamer Amersfoort wordt daarom geconstateerd dat “de effectiviteit van de toegang tot de zorg halverwege 2016 nog lastig te beoordelen is. Het onderzoek laat zien dat (…) wijkteams nog zoekende zijn en de samenwerking met huisartsen nog niet optimaal lis, waardoor via de toegang sturen op de transformatiedoelstellingen (meer preventie, minder specialistische zorg) lastig is.” Op basis van cijfers van het CBS constateert Regioplan wel dat Amersfoort iets beter dan landelijk scoort wat betreft de consumptie van specialistische jeugdhulp in de categorie ‘sterk stedelijk’. Dit effect kan (nog) niet worden toegeschreven aan de gehanteerde beleidskeuzes en daarop geënte uitvoeringspraktijk. Als een sterkte in de huidige uitvoeringspraktijk wordt gezien, dat de samenwerking met het onderwijs duidelijk accent heeft.

Een risico bij de regie op de toegang tot de jeugdhulp en de verdere doorverwijzing, betreft de domi-nante positie van huisartsen. Van alle doorverwijzingen naar specialistische jeugdhulp komt 80 procent voor rekening van huisartsen. De overige doorverwijzingen worden gepleegd door de wijkteams.

Doorklik: Rekenkamer Amersfoort – onderzoek sociaal domein

De gemeente Amsterdam heeft april 2017 een ‘Factsheet transformatieopgaven jeugdhulp’ gepubliceerd, waarin op inzichtelijke wijze wordt ingegaan op de ambities op het terrein van de jeugdhulp. Deze zijn als volgt geclusterd:

  • Eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht.
  • Kleine problemen blijven klein.
  • Snel effectieve hulp dichtbij.
  • Goedkoper en van goede kwaliteit.

De ‘Factsheet’ werkt deze ambities inzichtelijk uit naar voorlopige resultaten, met name ook voor de organisatie van toegang en doorverwijzing. Bovendien wordt door middel van infographics de ‘boodschap’ nader verduidelijkt:

Ambitie

Resultaten

Eigen verantwoordelijkheid en kracht

  • Meer jeugdigen en gezinnen worden tijdig en in de directe omgeving geholpen.
  • Voor preventie in de vorm van informatie en advies, opvoed- en opgroeiondersteuning en voor lichte vormen van jeugdhulp kunnen ouders en jeugdigen in hun directe omgeving terecht bij de Ouder- en Kindteams.
  • De Ouder- en Kindteams werken laagdrempelig en in verbinding met de wijk en school.
  • Het beroep op de specialistische jeugdhulp daalt.

Het aantal bezoekers van de website van het Ouder- en Kindteam stijgt. Dat is positief. Ook het aantal gebruikers van de chat van het Ouder- en Kindteam is toegenomen. Bovendien slagen de Ouder- en Kindteams er vaker in de eigen netwerken van gezinnen te mobiliseren. Aandachtspunt is de daling van het beroep op ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan

Kleine problemen blijven klein

  • Meer jeugdigen en gezinnen worden tijdig en in de directe omgeving geholpen. Voor preventie in de vorm van informatie en advies, opvoed- en opgroeiondersteuning en voor lichte vormen van jeugdhulp kunnen ouders en jeugdigen in hun directe omgeving terecht bij de Ouder- en Kindteams. De Ouder- en Kindteams werken laagdrempelig en in verbinding met de wijk en school. Het beroep op de specialistische jeugdhulp daalt.

Het is positief dat de naamsbekendheid van de Ouder- en Kindteams is toegenomen, het bereik van de jeugdgezondheidszorg onverminderd hoog is en meer jeugdigen ouders en gezinnen gebruik gemaakt hebben van het preventieaanbod opvoed- en opgroeiondersteuning.

Bovendien blijkt dat de Ouder- en Kindteams fors meer jeugdigen (en hun ouders) met lichte jeugdhulp hebben ondersteund, terwijl het aantal jeugdigen met specialistische jeugdhulp maar licht is gestegen. Een goede beweging als het gaat om de transformatie en het klein houden van kleine problemen.

Snel effectieve hulp dichtbij

  • Waar nodig wordt specialistische jeugdhulp tijdig erbij gehaald. Jeugdigen en hun ouders kunnen daarvoor zoveel mogelijk dichtbij huis terecht.
  • Waar meervoudige problematiek ontstaat biedt Samen DOEN ondersteuning vanuit de wijk. Het beroep op de jeugdbescherming en de OMPG+ aanpak neemt af.
  • Ouders en jeugdigen lopen zo min mogelijk aan tegen barrières van wachttijden, bureaucratie en andere belemmeringen die te maken hebben met de inrichting of organisatie van het jeugdstelsel.

De instroom van het aantal gezinnen in de Samen DOEN aanpak en het aantal gezinnen in de jeugdbescherming nemen af. Deze beweging – in combinatie met de stijging van het aantal jeugdigen dat wordt geholpen vanuit de Ouder- en Kindteams – lijkt een positieve ontwikkeling. Of kwetsbare gezinnen in alle gevallen snel en effectief genoeg geholpen worden vanuit de lokale teams, de gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis, wordt op het ogenblik nader onderzocht. Ook neemt het aantal jeugdigen dat te lang moet wachten op specialistische jeugdhulp af, maar het lukt nog niet altijd om tijdig passende hulp in te zetten. Andere aandachtspunten zijn de geringe afname van het aantal jeugdigen in een verblijfsvoorziening en de gestegen inzet vanuit de OMPG+ aanpak (inclusief procesregie woonurgenties).

Goedkoper en van goede kwaliteit

  • De kosten voor de jeugdhulp nemen af en blijven binnen de beschikbare gemeentelijke budgetten. De kwaliteit van de jeugdhulp neemt toe. Instelingen werken resultaatgericht en ouders en jeugdigen zijn tevreden.

Hoewel het lukt om de uitgaven binnen de beschikbare budgetten te houden, zijn de kosten voor specialistische jeugdhulp licht gestegen. Verder zien we dat de uitval van jeugdigen in de gespecialiseerde jeugdhulp nagenoeg gelijk blijft. Het aantal klachten over jeugdhulp en het jeugdstelsel is toegenomen, al blijft de omvang beperkt. Hoewel het de ambitie is dat jeugdigen en ouders tevreden zijn, beoordelen we de stijging van het aantal klachten in deze fase van het stelsel als positief. Jeugdigen en ouders met klachten weten de weg beter te vinden. Door beter zicht te krijgen op knelpunten zijn we in staat om – in samenwerking met cliënten jeugdhulp en belangenorganisaties – bij te sturen.

Doorklik: https://www.amsterdam.nl/publish/pages/825635/factsheet_transformatieopgave.pdf

De Factsheet is samen met de 3e Bestuursrapportage 2016 ‘Nieuw jeugdstelsel Amsterdam’ door het College van B&W vastgesteld op 18 april 2017. Ook deze rapportage laat voor diverse kerndoelen van de jeugdhulp zien hoe is gescoord op relevante indicatoren. De resultaten van 2016 worden inzichtelijk vergeleken met die over 2015 en voorzien van een duiding. Ter illustratie de ontwikkeling van de specialistische jeugdhulp in het perspectief van preventie en lichte jeugdhulp:

Wat zijn de financiële consequenties?

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de staatssecretaris van VWS hebben op 11 en 18 mei 2017 bestuurlijk overleg gevoerd over onder meer de huidige en voor de komende jaren verwachte tekorten bij gemeenten voor de jeugdhulp en de Wmo 2015. Waar gemeenten in het eerste jaar na decentralisatie van de jeugdhulp overhielden op het ontvangen budget, is deze situatie in 2016 veranderd.

Uit een eind 2016 gehouden enquête onder gemeenten bleek dat veel gemeenten vrezen in 2016 en 2017 niet genoeg te hebben aan het budget voor jeugdhulp dat zij vanuit het rijk toegewezen hebben gekregen. Van de 215 gemeenten die meededen aan de enquête verwachtte 57 procent voor 2016 een tekort op het budget voor jeugdhulp en voor 2017 is dit opgelopen tot 61 procent. De tekorten leiden er toe dat diverse gemeenten eind 2016 hebben besloten voor bepaalde segmenten binnen de jeugdhulp zeer selectief te zijn bij toekenning van nieuwe aanvragen. Het College van B&W van de gemeente Almere was, bijvoorbeeld, oktober 2016 voornemens alleen nog kinderen die in een crisissituatie ver-keren door te sturen naar de geestelijke gezondheidszorg (jeugd-ggz) of als de kinderrechter het verplicht. Dit voornemen is door de gemeenteraad niet gesteund.

De tekorten hangen onder meer samen met de verlaging van het macrobudget voor de jeugdhulp in de afgelopen jaren. Werd in de meicirculaire van 2014 nog uitgegaan van een totaal budget van bijna € 3,9 miljard voor 2015 en € 3,8 miljard voor 2016, in de meicirculaire van 2015 is het voor 2016 voorziene budget gedaald naar minder dan € 3,6 miljard en is een verdere daling voorzien. Daarna is weer een beperkte ophoging van de budgetten gevolgd, maar niet tot het niveau waarmee de gemeenten in 2015 startten:

Het macrobudget voor de jeugdhulp wordt met ingang van 2016 uitgesplitst naar gemeenten op basis van een objectief verdeelmodel.

  1. Door de Algemene Rekenkamer is in 2013 en 2014 onderzoek uitgevoerd naar de macrobudgetten voor de Jeugdwet. Mede daardoor is het voor gemeenten in totaal beschikbare macrobudget verhoogd van eerst € 3,4 mld naar € 3,9 mld. De Algemene Rekenkamer geeft aan dat in het onderzoek wel de beschikbare budgetten zijn onderzocht, maar niet de uitvoeringskosten. Hier ligt een groot risico. Door de decentralisatie kunnen in de uitvoering schaalnadelen ontstaan, waardoor kosten toenemen.
  2. De onderzoeken van de rekenkamers van de G4 signaleren ook een ander financieel risico. Dit betreft het zogenoemde ‘boeggolfeffect’. De rekenkamers signaleren dat de vier grote steden momenteel fors investeren ‘aan de voorkant’ van de transitie. Dit kan tot gevolg hebben dat tijdelijk een toename van de zorgvraag optreedt, die niet is meegenomen bij de nu voor 2015 geraamde budgettaire ruimte.

Informatiepagina Omgevingswet

Handreiking Omgevingswet

De NVRR heeft onderzoek gedaan naar de veranderingen van de bevoegdheden van de gemeenteraad binnen het ruimtelijk domein van de gemeente en biedt met deze handreiking rekenkamers en rekenkamercommissies praktische handvatten om hun gemeenteraad of -raden te ondersteunen bij het vinden van een nieuw evenwicht. Het onderzoek is gebaseerd op interviews met betrokkenen en deskresearch.

Download de handreiking >>

FAQ

FAQ met antwoorden op de meest voorkomende vragen over de Omgevingswet voor gemeenten, provincies, uitvoeringsorganisaties en ketenpartners.

Infographics

Hier vindt u zo’n 30 infographics over de Omgevingswet. U kunt ze vrij gebruiken in presentaties en publicaties, op voorwaarde dat de bron wordt vermeld.

Let op: Nieuwe ontwikkelingen in de wet- en regelgeving kunnen leiden tot aanpassingen in de infographics. Kijk altijd op deze pagina voor de meest recente versie!

Invoering wet

Invoering Omgevingswet: menu voor raadsleden
Website van de VNG met blogs, handreikingen, fact sheets en praktijkvoorbeelden over de invoering van de Omgevingswet voor raadsleden.

VNG Kompas Invoering Omgevingswet
Kompas met als onderwerpen:

Introductie Omgevingswet

  • Aanpak
  • Imvoeringsstrategie
  • Veranderopgave en -type
  • Toepassing van de wet
  • Ambitiebepaling
  • Kennis van de wet

Implementatie Omgevingswet: aanknopingspunten voor een handelingsperspectief / André Oostdijk, Rens Baltus en Wouter Metzlar. – Utrecht: Berenschot, 2016

In deze vrij verkrijgbare publicatie ‘Implementatie Omgevingswet: aanknopingspunten voor een handelingsperspectief’ duidt Berenschot de veranderopgave waar overheden – met name gemeenten – voor staan en bieden we concrete handelingsperspectieven om invulling te geven aan deze opgave.

Aan de orde komen onderwerpen zoals: Wat verandert er op het gebied van samenwerking in de keten, politiek-bestuurlijke besluitvorming, cultuur en gedrag, werkprocessen en digitale ondersteuning? En welke stappen kunnen overheden nu al zetten om later Omgevingswet-proof te zijn?

Omgevingswet en de gemeenteraad: presentatie gemeente Mill en Sint Hubert met als onderwerpen:

  • Waarom Omgevingswet?
  • Wat verandert er door de Omgevingswet?
  • Stand van zaken invoering Omgevingswet. Rol gemeenteraad (regionale afstemming)?
  • Planning Provincie, AFC, ODBN en gemeente
  • Regionale afspraken (keuze met impact)

Omgevingsbeleid

Omgevingsbeleid op een tweesprong: policy brief / Rens van der Wouden. – PBL, sept. 2017

Deze policy brief verkent de maatschappelijke, politieke en bestuurlijke context van het omgevingsbeleid. Deze verkenning mondt uit in aanbevelingen voor de Omgevingsvisie en een voorstel voor een kennisagenda voor het omgevingsbeleid.

Omgevingsveiligheid

Handleiding Omgevingsveiligheid in de omgevingsvisie

De handleiding ‘Omgevingsveiligheid in de omgevingsvisie’ voor gemeenten is bedoeld om het aspect omgevingsveiligheid goed te blijven waarborgen in de Omgevingswet.

Organisatieverandering

Acteurs houden Edese ambtenaren spiegel voor

De acteurs van terugspeeltheater Wordt Vervolgd stonden met zijn vijven ruim twintig keer op de planken, telkens voor een groep van dertig tot veertig ambtenaren van de gemeente Ede. ‘De opdracht was de organisatievisie van de gemeente tussen de oren te krijgen en voelbaar en zichtbaar te maken bij de 800 ambtenaren’, vertelt Joke Rood van Wordt Vervolgd.

https://www.binnenlandsbestuur.nl/ruimte-en-milieu/nieuws/acteurs-houden-edese-ambtenaren-spiegel-voor.9572163.lynkx

Praktijkvoorbeelden

Hieronder vindt u voorbeelden van omgevingsvisies van gemeenten die voldoen aan de Omgevingswet:

Waterschap Brabantse Delta: Markdal
Het project waar het om gaat is ‘Herinrichting Markdal’ in de gemeenten Breda en Alphen-Chaam. In dit project werken de Vereniging Markdal, boeren, omwonenden, overheden, natuurorganisaties en andere betrokkenen samen aan een plan voor een vrij stromende Mark en een mooi, duurzaam en vitaal Markdal. Met dit plan in de hand willen zij vervolgens samen aan de slag met de uitvoering

Delft: omgevingswetportaal

Den Haag Binckhorst

Eindhoven ontwikkelt, Omgevingsvisie

Utrecht Merwede Kanaalzone

Zwolle: omgevingsvisie, mijn Zwolle van morgen

Living Lab Omgevingswet
Saxion hogeschool heeft samen met de Regio Twente, de VNG, de provincie Overijssel, de RUD Twente en VNO/NCW-midden de Regionale Praktijkgroep Omgevingswet opgericht als onderdeel van het eerste LivingLab Omgevingswet. Een open regionaal netwerk van overheden, bedrijfsleven en regionale kennisinstellingen in de regio Oost-Nederland.

In een LivingLab Omgevingswet experimenteren onderwijs, ondernemers en overheid met de Omgevingswet. De opgedane kennis deelt men en zet men direct in voor de praktijk. Onder andere voor de ontwikkeling van opleidingen. Het uitgangspunt is ‘learning by doing’: kennis ontwikkelen op basis van situaties uit de praktijk.

Praktijkproef ’toepasbare regels en vragenbomen in de Omgevingswet’ in Leiden en Den Haag

De gemeenten Leiden en Den Haag hebben samen onderzocht of een eenvoudig vergunningsproces (voor een dakkapel) te vertalen is naar toepasbare regels en vragenbomen en vervolgens zijn aan te leveren als input voor het DSO-loket.

Ruimtelijke plannen.nl
Het landelijk portaal voor ruimtelijke plannen.

Presentaties

Het Congres ‘Grip op de Omgevingswet’ werd op 28 september 2017 georganiseerd door Binnenlands Bestuur.

De volgende presentaties werden daar onder meer gehouden:

Op 7 maart 2019 vond de bijeenkomst Denktank Omgevingswet plaats in Utrecht. De volgende presentatie is daar gehouden:

Uitgangspunten en doelen

Uitgangspunten van de wet

Door de bundeling van wetgeving zijn minder regels nodig. Hierdoor kan de wetgeving duidelijker en overzichtelijker worden opgeschreven.

De uitgangspunten van de Omgevingswet zijn:

  • minder en overzichtelijke regels
  • meer ruimte voor initiatieven
  • lokaal maatwerk
  • vertrouwen

Doordat er minder regels zijn en doordat deze regels overzichtelijker zijn, is het wettelijke kader inzichtelijker voor burgers, ondernemers en overheden. Bovendien maakt de Omgevingswet het beheer van en de ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving eenvoudiger.

Doel van de wet

Het motto van de wet is: ‘ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit’.

Waarom een stelselherziening?
SIte van het Ministerie van BiZa met uitleg over het waarom van de stelselherziening met een infographic over de opzet van de Omgevingswet.

Wetteksten en regelgeving

Een overzicht van de wetteksten Omgevingswet:

  • De Algemene Maatregelen van Bestuur
  • De kamerstukken
  • De gang van het wetsvoorstel

Omgevingsweb: kennisportal op het gebied van omgevingsrecht

De website biedt maandelijks aan 45.000 mensen uit het vakgebied het laatste nieuws, vragen & antwoorden en actuele bewerkingen van jurisprudentie. Op een kritische en onafhankelijke manier wordt bericht gegeven van de actualiteiten binnen het omgevingsrecht.

Ook is het voor iedereen in het veld mogelijk om mee te discussiëren op de website, het forum of de social media kanalen.

Voortgang wet- en regelgeving Omgevingswet

In 2016 is de Omgevingswet aangenomen en gepubliceerd. Nu wordt gewerkt aan de algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s), de ministeriële regeling, de Invoeringswet en onderliggende regelgeving en de aanvullingswetten en onderliggende regelgeving. De planning is dat de Omgevingswet in 2021 in werking treedt.

Woordenboek

Woordenlijst Omgevingswet met omschrijving van de afkortingen en begrippen die in de wet voorkomen.De woordenlijst is ontwikkeld door de gemeente Zaanstad.

Diversen

Enquête betrokkenheid gemeenteraad bij Omgevingswet

Raadsleden vinden dat de Omgevingswet die in 2019 wordt ingevoerd van belang is voor de huidige gemeenteraad. De huidige raad moet daarom in de raadsperiode die nog tot 2018 loopt aan de slag met de Omgevingswet.

Raadsleden twijfelen tegelijkertijd of de Omgevingswet grotere effecten heeft dan de invoering van de nieuwe taken voor zorg, ondersteuning en participatie, de zogeheten decentralisaties in het sociaal domein van 2015. Dit blijkt uit een enquête die is gehouden onder gemeenteraadsleden door Raadslid.Nu in samenwerking met de VNG.

Themabijeenkomst Stichting KADO

            ” No more mister Smart Guy? ”

Werken aan effectievere landing van onderzoek

Ook Rekenkamers onderzoeken onder andere de doeltreffendheid van overheidsbeleid. Een

belangrijke voorwaarde om een uitspraak over de doeltreffendheid te doen, is dat er een duidelijke

doel is. Dat wil zeggen dat de overheid zo specifiek mogelijk is over wat ze wil bereiken, daar in

meetbare en tijdsgebonden termen over spreekt, en dat het daarbij gaat om realistische of

realiseerbare zaken, waar bovendien afstemming over heeft plaatsgevonden. Ook wel SMART

geformuleerde doelen genoemd. Het wekt geen verbazing dat dit voor veel beleidsdoelen niet het

geval is. Rekenkamers bevelen colleges daarom vaak aan om de formulering van de doelen te

verbeteren, met het oog op het kunnen afleggen van verantwoording. Het willen bijdragen aan

doelen die meer SMART zijn geformuleerd, verraadt echter een visie op overheidssturing waar in

toenemende mate kritiek op is.

Doelmatigheid en doeltreffendheid krijgen door de veranderde rol van de overheid een andere

lading.

Brabantse rekenkamers geven zich rekenschap van de veranderende rol van de lokale overheid en de

impact op rekenkamer(commissie)s. Werkwijzen en beleidsontwikkelingen als horizontalisering en

co-creatie veranderen de kaderstellende en controlerende rol voor gemeenteraden en rekenkamers.

Wat betekent New Public Governance of een 'veerkrachtige of samenwerkende overheid' voor

rekenkameronderzoek? In de bijeenkomst verkennen we een mogelijke verbreding van de onderzoek

agenda van rekenkamers die recht doet aan de veranderingen in de rol van raad.

Tineke van den Biggelaar (secretaris van de rekenkamercommissie Eindhoven) heeft samen met een

aantal collega’s het volgende artikel geschreven ” No more mister Smart Guy?”. Graag is ze bereid

om ons als kenniskring hierover te informeren. Zij zal uitgebreid vertellen over de veranderende rol

van de overheid en op welke wijze je vorm kan geven aan onderzoek in de netwerksamenleving.

Vervolgens zullen we gezamenlijk reflecteren aan de hand van de volgende vragen: Hoe vernieuw je

de scope van doelmatigheid- en doeltreffendheidonderzoeken? Ontkomen Auditors hieraan of gaan

ze mee in deze trend?

Het waarborgen van de kwaliteit van het openbaar bestuur. Lukt dat in de praktijk.

De rekenkamer(commissie)s van provincies, gemeenten en waterschappen beogen met hun werk en

producten een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van het openbaar bestuur. De vraag is of dat ook

inderdaad lukt in de praktijk. Het is zinvol als rekenkamers met enige regelmaat de eigen producten

tegen het licht houden en onderzoeken wat ze precies teweeg brengen. Kortom, hoe kunnen

rekenkamer(commissie)s inzicht krijgen in hun doorwerking en wat kunnen ze daarvan leren?

Met die vraag heeft de NVRR in 2015 het stappenplan ‘Meten van doorwerking’ ontwikkeld. Etienne

Lemmens van de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers & Rekenkamercommissies vertelt ons

graag meer over de aanpak en de werkwijze van dit stappenplan. Deze is inmiddels in vijf pilots bij

lokale rekenkamer(commissie)s getest. Op basis van die ervaringen is een nieuw model ontwikkeld

om de doorwerking van rekenkamer(commissie)s en hun producten te meten en te verklaren. In de

lezing gaat Etienne in op het begrip doorwerking. Iedereen heeft er wel een beeld bij, maar het is

lastig te operationaliseren. Hij laat zien hoe het stappenplan van de rekenkamer(commissie) daarbij

ondersteunt.

Op basis van het verhaal van Etienne gaan we in een aantal groepjes uiteen, om te bespreken of het

gepresenteerde stappenplan ons ook kan ondersteunen bij ons werk. Waarbij de volgende vragen

worden voorgelegd. Hoe kunnen we als auditors inzicht krijgen in de effectiviteit van ons werk? Hoe

stel je de effectiviteit van je onderzoeksinspanningen vast? Wat kunnen auditors daarvan leren?

We sluiten de middag af met een korte presentatie per groepje en horen graag van Tineke en Etienne

wat zij van deze uitkomsten vinden.

Het programma ziet er als volgt uit:

13:15 Ontvangst met broodjes
13:45 Opening en mededelingen bestuur
14:00 Presentatie Tineke van den Biggelaar

“No more mister Smart Guy”
14:45 Pauze
15:00 Presentatie Etienne Lemmens

“Stappenplan Doorwerking, de effectievere landing van onderzoek”
15:45 Groepjes uiteen
16:10 Presentatie van 5 minuten per groepje

Mogelijke groepsdiscussie/reflectie op uitkomsten
16:40 Afsluiting door voorzitter KADO
16:45 Borrel


 

Leergang ‘Effectieve beleidsontwikkeling met data science’

Samen met het Leiden Centre of Data Science (LCDS) organiseert ScienceWorks op 18, 25 mei en 1 juni de leergang ‘Effectieve Beleidsontwikkeling met data science’.

Onderbouwing van beleid is een proces dat steeds meer mogelijkheden biedt. Data spelen daarin een cruciale rol. De technieken om data te analyseren en in te zetten voor beleidsontwikkeling worden steeds geavanceerder en dat vraagt van beleidsmakers inzichten in de allernieuwste mogelijkheden. Tevens moet daarbij bekend zijn onder welke randvoorwaarden deze kunnen en mogen worden ingezet. Rekening moet worden gehouden met de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) op 25 mei dit jaar.

Deze leergang is speciaal bedoeld voor beleidsmedewerkers die verantwoordelijk zijn voor het onderbouwen van beleid met kennis en data. Parallel hieraan loopt een driedaagse leergang voor data scientists en statistici die data daadwerkelijk bewerken. Met behulp van een case study wordt aan de beleidsmakers geleerd welke opdrachten je kunt uitzetten met data en wat je daarvan kunt verwachten. Deze case zal deels uitgevoerd worden door de deelnemers aan de parallele leergang. Tussen beide leergangen vindt interactie plaats om de onderlinge verwachtingen en mogelijkheden over datagebruik nader aan te scherpen om zo uw beleid doelmatiger en innovatief te ontwikkelen.

Deelname NVRR-leden
NVRR-leden krijgen bij deelname € 200,- korting. Deelname voor NVRR-leden bedraagt € 1.450,- (excl. 21% BTW) in plaats van € 1.650,- (excl. 21% BTW). Gebruik hiervoor bij registratie de code NVRRSCIENCE18.

Vide Evaluatorennetwerk

Op dinsdag 13 maart aanstaande staat de eerstvolgende bijeenkomst van het Vide Evaluatorennetwerk gepland. Het onderwerp van deze bijeenkomst is: “Outcome Mapping en Outcome Harvesting: meer zicht op effecten van beleid?”

Outcome mapping en Outcome harvesting zijn twee participatieve evaluatiemethodes gericht op het verwerven van inzicht in de outcome van beleid en programma’s, in het bijzonder in onoverzichtelijke en complexe situaties. Tot nog toe worden de methodes vooral ingezet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, maar ze zijn zeker ook op andere beleidsterreinen bruikbaar.

Om deze methodes nader te verkennen organiseert het Evaluatorennetwerk op 13 maart 2018 een bijeenkomst over Outcome mapping en Outcome harvesting. Goele Scheers en Steff Deprez verzorgen hierover een introductie. Zij hebben bijgedragen aan de methodiekontwikkeling en hebben ruime ervaring in het gebruik ervan. Na een introductie over de gemeenschappelijke principes en concepten van Outcome Mapping en Outcome Harvesting, zullen Goele en Steff de praktische stappen van deze twee methodes in meer detail toelichten.

Wendy Asbeek Brusse (directeur IOB) en Odette van de Riet (Behavioural Insight Team IenM) zullen een reflectie geven op de mogelijke toepassing van deze methodes voor monitoring en evaluatie van beleid op het terrein van BZ/BHOS en IenM.

Graag gaan we daarna met de zaal in gesprek over de toepasbaarheid van deze methodes voor leren en verantwoording op verschillende beleidsterreinen en over de rol van evaluatoren, beleidsmakers en uitvoerders daarbij.

Programma

15.00 – 16.00 Inleiding in Outcome mapping en Outcome Harvesting door Goele Scheers en Steff Deprez

16.00 – 16.30 Reflectie door Wendy Asbeek Brusse (IOB) en Odette van de Riet (BIT IenM)

16.30 – 17.00 Vragen en discussie

17.00 – 18.00 Borrel

Datum: dinsdag 13 maart 2018

Aanvang: 15.00 – 18.00 uur

Locatie: Ministerie van Buitenlandse Zaken te Den Haag (Rijnstraat 8, zaal 02.D.075)

Aanmelden: via een mail naar secretariaat@videnet.nl

Kosten: er zijn aan deze bijeenkomsten geen kosten verbonden

Voor meer informatie over de sprekers, Outcome Mapping en Outcome Harvesting klik hier.